1318Jan III, hertog van Brabant, verleent de stad toestemming haar vestingwerken uit te breiden. Door deze nieuwe ommuring komen gebieden, die al geruime tijd bewoond worden, veilig binnen de wallen te liggen. De uitbreiding is niet alleen van plaatselijk, maar ook van landelijk belang, gezien de funktie van de stad 's-Hertogenbosch als de meest noordelijke vesting van het hertogdom Brabant. Den Bosch mag een hogere belastingopbrengst van haar inwoners eisen om de kosten te dekken.
Kroniek van 's-Hertogenbosch (1981) 17
|
1338Hertog Jan beveelt dat men in de Meierij mee moet betalen aan de vestingwerken van 's-Hertogenbosch.
Kroniek van 's-Hertogenbosch (1981) 19
|
1516In het jaar 1516 na de geboorte van Christus zijn de fundamenten van de muren bij de Vughterpoort in de richting van Deuteren gelegd.
Kroniek van Molius (2003) 223
|
1542Op bevel van Brussel moeten de stadsmuren versterkt worden met een aarden wal van 24 voet breedte. Hiervoor moten meer dan 200 huizen en huisjes afgebroken worden. Voorts moeten alle bomen binnen een zekere afstand van de muren gekapt worden.
Kroniek van 's-Hertogenbosch (1981) 45
|
1590-1600De stadswallen worden verhoogd en verbreed. Daartoe worden door het stadsbestuur huizen, grenzend aan deze wallen aangekocht.
Kroniek van 's-Hertogenbosch (1981) 51
|
1609-1629Vanaf het begin van het Twaalfjarig Bestand tot aan de val van de stad in 1629 worden er vele versterkingen aan de stadsmuren aangebracht: de bastions (wigvormige uitsteeksels uit de stadsmuur) worden aangelegd.
Kroniek van 's-Hertogenbosch (1981) 54
|
1622Door het hoge water wordt veel schade berokkend aan de stadsmuren; en dat terwijl het Bestand is opgeheven. Restauraties vinden plaats.
Kroniek van 's-Hertogenbosch (1981) 56
|
1672Wegens het uitbreken van een oorlog tussen ons land en Frankrijk worden de verdedigingswerken verstevigd en uitgebreid. Ook worden voedselvoorraden binnen de stad opgeslagen: men is bevreesd voor een beleg
Kroniek van 's-Hertogenbosch (1981) 63
|
1844-1846Als vóórwerken voor de vesting 's-Hertogenbosch worden in Vught acht lunetten aangelegd. Ze moeten de veldwerken gaan vervangen die in de jaren 1831-1839 door het Nederlandse leger aangelegd waren op de lijn Cromvoirt - Helvoirt - Esch.
Kroniek van 's-Hertogenbosch (1981) 79
|
1874Op 14 september dient minister Weitzel een wetsontwerp in, waarin voorgesteld wordt de vesting 's-Hertogenbosch op te heffen. De wet wordt aangenomen: 's-Hertogenbosch is niet meer omkneld door de stadspoorten en -muren en kan zich vrijelijk uitbreiden.Na 1874 zullen alle voorwerken en tenslotte de stadspoorten gesloopt worden. Omstreeks 1890 is dit werk voltooid.
Kroniek van 's-Hertogenbosch (1981) 83
|
Augustinus Tilmanus van Rijckevorsel, negotie doende onder de firma "Joan van Rijckevorsel & Zoonen", kooplieden en borgers te 's-Hertogenbosch, gedoopt aldaar op 7 juni 1748, en dus onderdaan van Hunne Hoogmogenden, verklaart dat 100 stukken rode wijn, genummerd van 1 tot 100, voor zijn rekening zijn afgeladen en aan boord van het schip "De Marseliaense Vriendschap" met schipper Jan Adriaensz, zijn gebracht. Op weg van Cette naar Rotterdam is dit schip door een Engels oorlogsschip, kaper of brieven van Marque-schip1 genomen en naar Engeland of Ierland gezonden, zoals uit ingewonnen inlichtingen bleek. De goederen, die voor rekening en risico van de comparant zijn afgeladen en ingescheept, hebben hem ten tijde van de kaping toebehoord en behoren hem nog toe. Derhalve zullen personen, wonende onder het territoir van de Franse koning of zijn vazallen, evenals diegenen wonende onder het territoir van de Spaanse koning en diens vazallen, noch enige inwoner van de "Brittannische Americaense kolonien" of hunne factoren of agenten, geen enkel recht van eigendom op deze lading kunnen doen gelden. Deze verklaring is onder ede op 4 augustus 1780 voor schepenen van 's-Hertogenbosch afgelegd.2 De kosten die hierop drukken bedroegen:
| 156 |
Noten | |
1. | Lettres de marque: kaperbrieven, vroeger afgegeven aan particulieren die zich over de behandeling, hun door buitenlanders aangedaan, hadden te beklagen. Hierdoor kregen particuliere vaartuigen het recht tot kaapvaart (zeeroverij). Deze machtiging tot kaapvaart is al geruime tijd afgeschaft. |
2. | ONA 3429 f 256, G.A. 's-Hertogenbosch. |
Het is deze week tweehonderd jaar geleden, dat 's-Hertogenbosch geplunderd werd door het in de stad liggende garnizoen, dat echter ook de steun kreeg van sommige Bosschenaren. in totaal werden van bijna negenhonderd huizen de ruiten ingeslagen en tweehonderdvijftig woningen werden geplunderd. In de jaren tachtig van de achttiende eeuw kwamen er tekenen die erop wezen, dat er een nieuwe tijd aanbrak. Het garnizoen werd gezien als een behoudend element. In de zomer van 1787 kwam er onrust in de stad: er werden wel eens stenen naar schildwachten gegooid en ook de soldaten traden provocerend op. Als op 2 november gouverneur Van de Dussen naar Den Haag vertrekt, breken er relletjes uit. Deze worden in de nacht van 8 op 9 en 9 op 10 november gevolgd door een plundering. Vanuit de Bossche kazernes trekken de soldaten de stad door: schietend, ruiten ingooiend, Bosschenaren mishandelend en huizen plunderend. Hoe het er precies aan toe gegaan is, weten we uit enkele dagboeken en uit brieven. Zo schreef J.W. de Weert over deze gebeurtenissen in een brief aan zijn tante: „Het was 's avonds om half seven wanneer mijn vrouw, zoon en dogter gerust in de binne kamer saette wanneer der een snaphaens schot gedaan wierdt. Na die schoot gaat er een aldereyselijks geschreeuw op als van verwoede menschen en men begint in de buirt de glasen in te slaan. Zij sloege met een felle woede verschijde maalle op onse voorduir dat zij alle momenten dagte dat die zouw open gespronge hebbe, doch Godt Lof zij moeste het opgeven. Hadde zij in die woede in huys gekoomen, hoe zouw het met mijn huysgesin hebben afgeloopen?”
De drie gezinsleden van de briefschrijvervluchtten naar de pastoor. De Weert voegde zich (klimmend over muurtjes aan de achterkanten van de huizen) daar bij zijn gezin. „Wij hebbe bijna de ganse nagt in dootsbenoutheydt geseten bij de pastoor op zolder. Veelle fatsoenlijke menschen hebben op de dakke van de huyse geseten of op de gooten.”
De volgende dag keert De Weert in zijn huis terug, maar besluit te vluchten. „Sij hebben bijna alles mede genomen, al't geldt, silver etc. Hebbende geen tijdt gehadt om iets te konne bergen de spiegels, postelijn (= het porceleinen servies) etc. kort en klijn geslagen. De fiool van mijn zoon nadat die booswigte haar hadde mede gediverteerd (= zich ermee vermaakt hadden) kort en kleyn geslagen en de stukke in de kelder gesmeten. Rijtuyg was er niet meer te krijge, dat konne wij 's morgens om agt uren niet meer krijge. Veelle fatsoenelijke moeste met ons te voet en 't was een naar weer: regen, windt, hagel. Mijn vrouw en dogtter waaren paarplui, chales, alles kwijt en hadde niets op 't hooft gelijk veelen dat miste. Wij zijn gevlugt op 't dorp Veggel.”
De volgende nacht plunderde het garnizoen opnieuw. Op 16 november keerde de gouverneur terug te zamen met honderden militairen. Deze nieuwe soldaten bezetten de wachtposten en lieten de plunderende soldaten in de kazernes terugkeren. Het oude garnizoen vertrok naar verschillende steden, o.a. Bergen op Zoom en Maastricht. In deze steden aangekomen werden de soldaten gevisiteerd en bij hen aangetroffen voorwerpen, waarvan vermoed werd dat ze gestolen waren, gevorderd. Op speciale kijkdagen konden de Bosschenaren proberen hun eigendommen te herkennen en terug te krijgen. Velen zal dat niet gelukt zijn.
|
In het najaar van 1812 werd de Grande Armée, het Franse leger onder Napoleon verpletterend in Rusland verslagen. In het voorjaar van 1813 werden daarom meer dan een half miljoen dienstplichtigen opgeroepen, waaronder 10.000 zogenaamde 'vrijwillige' gardes d'honneur. Uitverkoren om toe te treden tot de Garde d'honneur waren zonen van aanzienlijke families. Nederland zou zo'n 500 man moeten leveren. Op 10 april 1813 konden de Bosschenarenhet in hun krant lezen: de manschappen moesten 'zich ten hunnen eigen kosten van klederen, equipage en paard' voorzien. De vrijwilligers moesten dus bovendien voor de eigen kosten opdraaien. Het Bossche stadsbestuur leverde tenslotte een lijst van 55 namen, waarvan er slechts 8 zich als vrijwilliger hadden aangemeld. Velen maakte bezwaar tegen hun plaatsing op de lijst, de meeste bezwaren werden gehonoreerd. De meeste bezwaren van de opgeroepenen hadden betrekking op hun onmisbaarheid in een bedrijf. Ook een zwakke gezondheid werd als argument gebruikt om niet als vrijwilliger op te treden. Pieter Vermeulen zou aan 'miopie' (bijziendheid) lijden. August van Lanschot kreeg een verklaring van stadsdokter Goyarts dat hij leed aan 'poitrine', bronchitis.
Op 26 juni 1913 vertrokken ongeveer 20 Bosschenaren. Bernard van Rijckevorsel kreeg van zijn vader een dubbele leren gordel mee, waarin goudstukken waren genaaid. Op 10 juli arriveerde het contignent van 'de Monden van de Rijn' in Metz. Tien dagen later verdronk de Bosschenaar Andreas Nuyts in de Moezel, waar hij de paarden aan het baden was. Men trok verder, naar Leipzig. Ondertussen was er reeds een aantal achtergebleven, door ziekte, ongeluk of verlies van paard. Zoals Antoon Koolen uit Den Bosch die op 10 september in het hospitaal van Bingen aan koorts overleed.
Half oktober had de Volkerenslag bij Leipzig plaats. Napoleon werd er verslagen. De gardes d'honneur raakten deels in krijgsgevangenschap. Anderen deserteerden.Den Bosch werd in januari 1914 bevrijd door de Pruisen. Vlak daarop keerden de eerste voormalige gardes d'honneur terug in hun woonplaats. De plaatselijke krant (als een blad aan de boom omgedraaid met de politieke veranderingen) berichtte daar over:
„Veele voorname jongelingen van deze stad, door den algemeenen rustverstoorder des wereld uit hunne huizen gerukt, der tedere liefde armen hunnen ouderen onttogen en gedwongen geweest zijnde om tegen de belangen van hun Vaderland en der geheele wereld bij de zogenaamde gardes d'honneur onder het teeken van den franschen roofzuchtigen Adelaar in onbekende gewesten te dienen... Zij zijn hier met eene algemeene toejuiging ingehaald en ontvangen.”Ondanks hun zwakke gezondheid hebben Van Lanschot en Vermeulen toch een maatschappelijke carrière kunnen maken. August van Lanschot was van 1851 tot 1874 firmant bij het Bankiershuis dat zijn familienaam droeg, Pieter Vermeulen was burgemeester van Den Bosch van 1849 tot 1856.
|
Bij rondleidingen door onze mooie binnenstad brengen we ook dikwijls een bezoek aan de zuidrand met zijn hoge vestingmuren en het wijde uitzicht over Het Bossche Broek. Verteld wordt dan over de mogelijkheden om de directe omgeving van de stad onder water te zetten, zodat de potentiële vijanden in het verleden moeite hadden de stad te belegeren. „En in de winter?” luidt dan steevast een van de vragen van de geïnteresseerde luisteraars. 's Winters kan het water bevriezen en over een bevroren stadsgracht kun je gemakkelijk de vestingmuren bereiken. Over het probleem van de bevroren stadsgrachten hebben onze voorouders vanzelfsprekend nagedacht. Een oplossing had men ook gevonden: het ijs moest zo snel mogelijk verwijderd worden. Het 'ijsbijten' was geboren. Door de bewoners van de vestingstad - die tevens indien het nodig was de inwoners van de Meierij konden oproepen - moest het ijs van de gracht rond de vestingmuren gebroken worden.
In 1645, vlak voor het einde van de Tachtigjarige Oorlog, werd er nog het een en ander duidelijk geregeld. De vier schutterijen van de stad zouden ieder eenvierde van de grachten moeten openhakken. Ieder huis in de stad zou één arbeider moeten leveren. Als dit niet gebeurde volgde een boete van 12 stuivers. De in de stad verblijvende 'vreemde schippers' moesten meehelpen.
In het 18e eeuws handschrift van J. van Heurnkunnen we er over lezen. Van Heurn deelt mee dat oorspronkelijk het ijsbijten, behalve door de schutterijen van de stad, ook door de Armenblokken verricht werd. Dus door de verdedigers van de stad en degenen wie 'aalmissen werden uitgereikt'.
Op een bepaald teken, als de trommels geslagen werden, moest iedereen zich met bekwaam gereedschap melden om mee te werken. Op het niet meedoen stond een boete van drie gulden. Het gereedschap zelf bevond zich in de bogaarden van de schutterijen. Bijlen, zagen, balken en haken waren dat, die door de stad waren aangeschaft en waarvan voor het onderhoud jaarlijks een bedrag aan deze schutterijen werd toegekend.
Indien er een brede gracht opengehakt was en het werk klaar, kreeg ieder rot van de schutterij voor het werk een ton bier. Ieder blok kreeg eveneens een ton bier, te verdelen onder de werkers. Het bier voor de blokken werd later vervangen door een bedrag van vijfentwintig gulden; de Bossche bedeelden werden echter toen ook nog in natura, in bier, 'uitbetaald'.
In 1874 verloor 's-Hertogenbosch haar functie van vestingstad. Het ijs werd niet meer gebroken, en de wijde - geheel onder water gelopen - omgeving kon nu gebruikt worden voor de schaatssport. Aan deze sport werd voor het eerst in 's-Hertogenbosch ongeveer honderd jaar geleden als wedstrijdsport (hardrijden) deelgenomen door de Bossche elite en militairen van het garnizoen.
|
In 1830 dreigde er oorlog: de Belgen kwamen in opstand en wensten zich af te scheiden van het Koninkrijk der Nederlanden. In 's-Hertogenbosch werd de staat van beleg afgekondigd; de militaire bevelhebber kreeg alle bevoegdheden. Uit het gehele land kwamen militairen en schutters naar Brabant, ook al omdat men in het Noorden bevreesd was dat de katholieke Brabanders misschien met de opstand zouden meedoen. De Haarlemmer J. Hanou schreef later zijn herinneringen op. Vanuit Haarlem werd er naar Gorcum gemarcheerd en daarna ging het verder per boot. Hij werd in Vught gelegerd. Een van de Haarlemmers werd ziek en overleed in het Bossche Groot Ziekengasthuis. Vele schutters woonden de begravenis bij. Hanou en een kameraad wilden Den Bosch bezichtigen. Nadat zij wat hadden rondgekeken, wilden zij de stad verlaten. Echter, de stadspoorten waren reeds gesloten en zij konden de stad niet uit. Omdat het al laat was, waren de meeste logementen vol. Zij dreigden in de openlucht te moeten slapen. Op zich was dat niet zo erg, maar passerende patrouilles zouden hen kunnen aanhouden. Tenslotte vonden zij op de (vis-)banken van de Vismarkt enige beschutting, maar slapen konden zij niet. De koele nacht, de hongerige magen en vooral 'kattenmuziek' verhinderden dat.
De volgende dag ontdekten zij zodra het licht werd een water- en vuurhuisje in de Uilenburg. In zo'n huisje kon men heet water en gloeiende kolen kopen. De warme koffie smaakte er goed, maar op hun vraag of er soms brood, eieren of vlees waren, kregen de schutters telkens als antwoord: „Nie, menne jongen” Dat viel tegen! Maar toen ze zeiden dat hun kampement in Vught was, veranderde dat ineens. De reden werd hun meteen meegedeeld: „Zoo zyde ge van de heeren jaogers van Vucht? Awel, ik heb wel braod, en ik heb wel eiers ende vleesch ook; ge kost krijgen al wadde hebben wilt. Wij dachten, dadde jaogers van Van Dam waoren; die zayne hier gekommen en hebben gegieten en gedronken, en zaynen hiengegaen zonder betaolen! Maor zyde ge van de heeren jaogers van Vucht, dan konde ge van alles krijgen.” Inderdaad de schutters onder leiding van Van Dam hadden een kwade naam in Brabant!
Spoedig stonden er brood, boter en eieren op tafel en Hanou kon met zijn vriend ontbijten. Na het betalen van een klein bedrag vertrokken zij weer. Toen de stadspoorten werden geopend, verlieten ze 's-Hertogenbosch.
Het jaar daarop, tussen 2 en 12 augustus 1831, vond de Tiendaagse Veldtocht plaats. Ook Bosschenaren deden daaraan mee. Een wapenstilstand was het gevolg, maar geen vrede. Die werd pas in 1839 gesloten; toen waren Nederland en België twee onafhankelijke koninkrijken. Op 14 juni 1839 werd de staat van beleg voor 's-Hertogenbosch opgeheven.
|
In 1719 werd Maria van Antwerpen in Breda geboren. Ze ging aan de slag als dienstbode bij een familie in Wageningen. Maar in december 1745 bleef ze vanwege het te slechte weer te lang weg van familiebezoek in Breda en vond toen een ander in haar plaats. Als dienstbode kon ze geen werk meer krijgen. Ze trok mannenkleren aan en gaf als beroep op kleermaker te zijn. Zo kwam zij in Grave, een garnizoenplaats. Later verklaarde ze dat ze dronken was gevoerd en iets 'onder invloed' had getekend. In ieder geval kwam ze de volgende dag tot de ontdekking dat ze dienst had genomen in het leger. Als Jan van Ant was Maria van Antwerpen nu soldaat. Niemand had in de gaten dat het een verklede vrouw was. Met het leger trok ze naar Sluis en later naar een andere garnizoensstad: 's-Hertogenbosch. In 1747 verbleef 'Jan van Ant' drie weken in Den Bosch. Zij was er zeer actief: „Ik bevleytigde my met het weynige dat ik van de naalde verstond.” Omdat anderen haar zo hard zagen werken, kreeg ze steeds meer opdrachten. Dat zette kwaad bloed bij haar mede-soldaten; Jan kwam immers altijd „soo fraay gekrult en gepoejert voor den dag” en gierig was zij ook niet: „Hy suypt meer wyn als wy bier.” En de roddel ging verder: hij zou zijn geld wel bij de meisjes van plezier ('meysjens van vermaak') gehaald hebben! Dat gerucht kwam Maria/Jan ter ore. Zij zou er gebruik van maken door zich bij deze 'Venus Diertjes' amoureus voor te doen. Dat gebeurde ook, en wel zo, dat zij menigmaal in de bres moest springen voor deze meisjes. En daarbij van de degen gebruik moest maken. Zij kon dat bijzonder goed omdat zij tweehandig was. Dat gebeurde meerdere malen en zij hield er zelfs littekens aan over.
Na drie weken trok het garnizoen verder. Ook Jan van Ant. Pas in 1751 zou zij in Breda herkend en ontmaskerd worden. Maar ook later zou ze zich nogmaals in mannenkleren steken en dienst doen in het leger. Tot zij opnieuw door de mand viel.
Het gebeurde méér dat vrouwen zich verkleed als mannen in het leger ophielden. Vooral in tijden van oorlog viel dat blijkbaar niet zo op. Vrouwelijke travestie kwam meer voor in die dagen. Meerdere gevallen zijn bekend. Zo nam de in 's-Hertogenbosch geboren Lys(beth) Saint Mourel (Sommereel) als manspersoon op 17-jarige leeftijd onder de naam Tobias Morello dienst in een compagnie Spaanse fuseliersonder kapitein Campo Plantines. Na verschillende heldendaden werd zij bevorderd tot sergeant. Zeer waarschijnlijk zou zij nog hoger in rang gestegen zijn, als zij bij een veldslag in de omgeving van Bonn niet gewond zou zijn geraakt. Bij de behandeling van de verwonding kwam haar sekse aan het licht en moest zij het leger verlaten. Dat gebeurde eervol en zij kreeg zelfs van prins Willem III een jaargeld van tweehonderd gulden.
|
Bosniërs, weggevlucht voor het oorlogsgeweld, hebben een gastvrij onderkomen in Den Bosch gevonden. In het verleden is dat méér gebeurd: in 1956 stond burgemeester Loeff in de wijk Boschveld te wachten bij een goed ingericht woonhuis om een uit zijn geboorteland gevluchte Hongaar feestelijk welkom te heten. In 1914-1918 vluchtten vele Belgen voor het Duitse oorlogsgeweld naar het neutrale Nederland. Na afloop van de Eerste Wereldoorlog lieten zij een herdenkingsplaquette in de voorgevel van het Bossche stadhuis aanbrengen. Daarom is het bijna niet meer voor te stellen dat onze voorouders in de zestiende en zeventiende eeuw zo'n tachtig jaar een onderlinge strijd gevoerd hebben. Evenals bij andere gevechten het geval was, is er tijdens die langdurige oorlog ook een bestandsperiode geweest: zelfs een van twaalf jaar: van 1609 tot 1621. Eind 1620, begin 1621 was er een hevige discussie of de strijd weer zou oplaaien. Niemand had daar eigenlijk behoefte aan, maar...
Op 9 januari 1621 zaten twee Bosschenaren, Anthonis van Kessel en Gerrit Gijsbers, bier te drinken in de herberg van Peter Jan Artssen in Bokhoven. De eventuele afloop van de oorlog stond ter discussie. Deze discussie laaide fel op en leidde tot een weddenschap. Gerrit Gijsberts zou aan Van Kessel een bedrag van 25 gulden moeten betalen als het met Pinksteren zo was dat „die van Brabant ende Hollant onder malcanderen vry ende vranck nyet en mochten verkeren”. Als het daartegen wel vrij toegestaan was voor Brabanders naar Holland en voor Hollanders naar Brabant te reizen, dan zou Anthonis van Kessel aan Gijsberts hetzelfde bedrag betalen. Aangezien het wat lang duurde voor de weddenschap geregeld was, werd deze iets verhoogd: de verliezer zou bovendien het gelag, vijf gulden, moeten betalen. De weddenschap werd officieel vastgelegd bij een notaris.
Echter, na Pinksteren betaalde de verliezer niet. En Anthonis was van mening dat hij wel degelijk gewonnen had! Daarom klaagde Van Kessel zijn partner voor het gerecht aan en een rechtzaak volgde. Het werd een rechtzaak die jaren duurde. Want had men nu 'de Meierij'bedoeld of héél Brabant? En naarmate de tijd verstreek en de gevechten weer doorgingen, veranderde ook het strijdtoneel. In 1629 werd zelfs Den Bosch veroverd. Maar de rechtzaak ging door!
Pas op 5 augustus 1633, ruim twaalf jaar na het aangaan van de weddenschap, deden de Bossche schepenen uitspraak. Zij verklaarden „dat den voorscreven Gijsberts sculdich ende gehouden sal sijn aan den voorscreven Van Kessel op te leggen ende te betaelen de somme van vijff en twintich gulden, bij hem geheyscht”. Duidelijk dus. Minder duidelijk was het voor het Bossche stadsbestuur wie het drinken - kennelijk voorgeschoten door de eiser - zou moeten betalen. „Belanende de vijff gulden van den verdroncken gelaeghe” vond men dat Anthonis van Kessel eerst maar moest bewijzen dat deze drinkpartij een wezenlijk onderdeel van de weddenschap uitmaakte... Het eindresultaat hiervan is ons onbekend.
De oorlog om Den Bosch was inmiddels reeds gestreden. De definitieve vrede kwam jaren later, in 1648.
|
Peter-Jan van der Heijden en Henny Molhuysen, Kroniek van 's-Hertogenbosch (1981)
Hoekx, Hopstaken, Van Lith-Droogleever Fortuijn en Sanders, Kroniek van Molius (2003)
Ch. C.V. Verreyt, 'Een oud Bosch soldatenlied' in: Taxandria (1920) 231-234
Ch. C.V. Verreyt, 'Spaanse troepen ingesloten door de Staatschen bij de kerk te Empel in 1585' in: Taxandria (1901) 12-19